WHOA en pensioenpremie
Valt de premieschuld aan een bedrijfstakpensioenfonds onder de WHOA? Kennelijk vindt het Pensioenfonds Zorg en Welzijn van niet. De premie zou vallen onder de wettelijke uitzondering voor werknemersrechten. Dat lijkt mij onjuist.
Het standpunt van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:1874). Vermeld wordt dat verzoekster is verwikkeld in een discussie met het Pensioenfonds Zorg en Welzijn. Dat stelt zich kennelijk op het standpunt dat het WHOA-traject niet van toepassing is op de vordering uit hoofde van pensioengelden. De vordering zou onder de uitzondering van art. 369 lid 4 Fw vallen. Dit standpunt wordt door verzoekster betwist.
Deze kwestie lag niet ter beoordeling voor aan de rechtbank maar is voor de praktijk wel van belang. Ondanks het incassobeleid van bedrijfstakpensioenfondsen, kunnen premieachterstanden oplopen. Als deze niet kunnen worden betrokken in een WHOA-akkoord beperkt dat de effectiviteit van de WHOA. Het bedrijfstakpensioenfonds (bpf) zou dan volledige betaling van de premieachterstand kunnen afdwingen en zich zo kunnen onttrekken aan het akkoord.
Een belangrijk aspect van de WHOA is echter dat elke soort geldschuld in het dwangakkoord kan worden betrokken. Als voldaan is aan de wettelijke voorwaarden kunnen in het akkoord betrokken schuldeisers zich niet tegen homologatie verzetten. Hun rechten worden door het gehomologeerde akkoord gewijzigd (art. 370 lid 1 Fw). Daarvoor geldt een belangrijke uitzondering: de WHOA is niet van toepassing op rechten van werknemers in dienst van de schuldenaar die voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten (art. 369 lid 4 Fw).
Het gaat denk ik te ver om de premievordering van het bpf op de werkgever aan te merken als een dergelijk werknemersrecht. Ten eerste is een premievordering geen recht van de werknemer maar van het bpf. Ten tweede vloeit de premievordering niet, zoals de uitzondering vereist, voort uit een arbeidsovereenkomst maar uit de wet, de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000.
Of moet ‘rechten van werknemers (…) die voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten’ teleologisch ruimer worden geïnterpreteerd om de belangen van werknemers te ontzien, in de geest van de uitzondering? Dat is niet nodig. De belangen van de werknemers van de betrokken werkgever worden niet geraakt door sanering van de premieachterstand. (Uiteraard komt onbetaalde premie wel ten laste van de gezamenlijke ‘pensioenpot’ van het fonds). Hun pensioenaanspraak op het bpf is onafhankelijk van betaling van de premie door de werkgever. Het risico dat de premie niet wordt betaald, ligt dus bij het bpf. Men noemt dit wel het beginsel ‘geen premie, wel recht’.
In de woorden van de minister: ‘Een pensioenfonds mag een recht op pensioen niet afhankelijk maken van de vraag of premie is voldaan. (…) Het is de verantwoordelijkheid van het pensioenfonds om de premie (…) binnen te krijgen van (...) de werkgever.’ (Kamerstukken I 2006/07, 30413, C, p. 14).
De Pensioenfederatie zag de bui overigens kennelijk wel al hangen. In haar reactie op het consultatiedocument van de WHOA overweegt zij: ‘Het ‘dwangakkoord’ leidt er (waarschijnlijk) toe dat (een deel van) het resterende vorderingsbedrag moet worden kwijtgescholden. De schuld gaat immers voor een deel teniet zodat ook de vordering (deels) vervalt.’
In haar recentelijke reactie op het consultatiedocument ‘Implementatiewet richtlijn herstructurering en insolventie’ neemt de Pensioenfederatie een ander standpunt in: ‘Pensioenfondsen voeren de arbeidsvoorwaarde pensioen uit die werkgevers en werknemers zijn overeengekomen. Conform de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt de uitvoering van de pensioenovereenkomst veelal ondergebracht bij een pensioenfonds. Daaruit volgt dat pensioenpremie waarvan een deel wordt ingehouden op het brutosalaris van de werknemer door de werkgever wordt betaald aan een pensioenfonds. Zowel op basis van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) als het wetsvoorstel inzake de Wet Continuïteit Ondernemingen I (WCOI) zijn we van mening dat deze pensioenpremievorderingen volgen uit ‘rechten van werknemers die volgen uit een arbeidsovereenkomst’ (…)’. Dit standpunt miskent mijns inziens dat sanering van de premieschuld niet ten koste gaat van de aanspraak van de werknemer op het bpf (uitgaande van verplichtstelling). De WCO I doet daar niets aan af en staat los van de WHOA.*
Enfin, ik meen dat de bpf-premieachterstand niet onder de uitzondering van art. 369 lid 4 Fw valt. Ten eerste is de premieachterstand geen recht van een werknemer maar van het bpf. Ten tweede vloeit de premieschuld niet voort uit een arbeidsovereenkomst maar uit de wet. Een ruimere interpretatie van de uitzondering, ter bescherming van werknemersbelangen, ligt niet voor de hand. Die belangen worden niet getroffen door sanering van de premieachterstand: geen premie, wel recht.