Windt Le Grand Leeuwenburgh Advocaten

HvJ: terbeschikkingstelling van uitzendkracht is tijdelijk. Gevolgen voor de praktijk?

Uitzendwerkgevers (waaronder payrollondernemingen) mogen werknemers op grond van het Nederlandse arbeidsrecht voor lange duur ter beschikking stellen aan inlenende ondernemingen. Volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt uit Richtlijn 2008/104/EG betreffende uitzendarbeid dat de verhoudingen tussen deze werknemers en inlenende ondernemingen naar hun aard tijdelijk zijn, zo blijkt uit twee arresten. Wat zijn de gevolgen van deze arresten voor de Nederlandse rechtspraktijk?

Inleiding

Op 14 oktober 2020 wees het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) het arrest JH tegen KG (hierna: JH/KG) en op 17 maart 2022 het arrest NP tegen Daimler (hierna: NP/Daimler). Het latere arrest is in wezen een uitwerking van het eerdere arrest. [1] Het Hof van Justitie oordeelt in beide zaken over de grenzen die Richtlijn 2008/104/EG betreffende uitzendarbeid (hierna: Uitzendrichtlijn) stelt aan de duur van (opeenvolgende) terbeschikkingstellingen van uitzendkrachten aan één en dezelfde inlenende onderneming. Beide zaken gaan (onder meer) over de vraag wanneer een terbeschikkingstelling redelijkerwijs niet (langer) als tijdelijk kan worden aangemerkt en de maatregelen die lidstaten moeten treffen ter voorkoming van te lang durende terbeschikkingstellingen en misbruiksituaties. De centrale vraag in dit artikel is: wat zijn de gevolgen van deze arresten voor de Nederlandse rechtspraktijk? De volgende deelvragen komen hierna aan de orde. In paragraaf 2: wat is de betekenis van de term ‘tijdelijk’ in de Uitzendrichtlijn? In paragraaf 3: is het aan de Nederlandse rechter om in concrete geschillen de tijdsduur vast te stellen waarna een terbeschikkingstelling redelijkerwijs niet langer als tijdelijk kan worden aangemerkt? In paragraaf 4: zo ja, op basis van welke criteria of gezichtspunten moet die vaststelling plaatsvinden? In paragraaf 5: kan een Nederlandse rechter rechtsgevolgen verbinden aan een overschrijding van die tijdsduur? In paragraaf 6: moet de Nederlandse wetgever (aanvullende) maatregelen nemen? Afsluitend volgt een conclusie (paragraaf 7).

Lees hier verder.

 

  1. Hvj EU 14 oktober 2020, c-681/18, EclI:EU:c:2020:823 (JH/KG), en Hvj EU 17 maart 2022, c-232/20, EclI:EU:c:2022:196 (NP/Daimler).

Over dit bericht

Plaatsingsdatum: 12 juli 2022
Gepubliceerd in: TAP 2022/149

Ook interessant